Waarom onze toekomst afhangt van Science Fiction
Geplaatst op 8 februari 2019
Het science fiction genre stamt uit de 19eeeuw en is in populariteit alleen nog maar toegenomen. Niet in de laatste plaats door de veelomvattendheid van dit genre. Veel mensen schijnen een karikatuurbeeld te hebben van wat science fiction is, namelijk iets wat te maken heeft met high tech ruimteschepen die elkaar neerschieten in de ruimte. Natuurlijk is dit een belangrijk onderdeel van veel bekende SF-verhalen, maar science fiction is zo veel meer dan dat. Science fiction betekent letterlijk ‘wetenschapsfictie’. Alles wat dus enigszins gerelateerd is aan een toekomstige wetenschap of toekomstige gebeurtenis valt dus onder science fiction. Science fiction gaat dus niet alleen over het leven op werelden honderden of duizenden jaren van nu, maar over de toekomst in al haar facetten. Science fiction gaat over alle mogelijke toekomsten. Het gaat over onze toekomst. Het gaat over tien jaar van nu. Het gaat over volgende week. Het gaat over morgen.
Elke dag van ons leven zijn we bezig met de toekomst. Wat ga ik vanavond eten? Wat ga ik vandaag doen? Wat wil ik morgen doen? Soms moeten we zaken plannen. Als we iets leuks willen doen, zullen we soms vooruit moeten denken om dat te laten slagen. Wanneer ik bijvoorbeeld naar een concert wil of een nieuwe telefoon wil kopen, zal ik daar nu al rekening mee moeten houden. Ik moet bijvoorbeeld geld sparen of apart zetten. Wanneer ik op vakantie wil moet ik soms vooruit werken, zodat al mijn werk af is of voorbereid is wanneer ik vertrek. We zijn continu bezig met de nabije toekomst; onze nabije toekomst. Waarom staan we dan zo weinig stil bij de verre toekomst? Ook die moet voorbereid worden en wordt nu al vormgegeven door de keuzes die we maken. Het wordt tijd dat we ons hier bewust van worden.
Toen in de 19eeeuw het fundament voor het science fiction genre werd gelegd, ontstonden er al snel twee verschillende richtingen. De eerste was een positieve en hoopvolle visie voor de toekomst, de andere was angstaanjagend en waarschuwend. Jules Verne was grondlegger voor de eerste visie, terwijl H. G. Wells en Mary Shelley aan het roer stonden van de tweede visie. Jules Verne omschreef een prachtige wereld, waarin de wetenschap in staat was onze wildste dromen waar te maken. In Twenty Thousand Leagues Under the Sea (1871) had Kapitein Nemo een onderzeeër waarmee hij de onderwaterwereld kon verkennen en een geavanceerde duikset waarmee hij zelfs op de zeebodem kon lopen. Verne ging zo ver om te dromen dat mensen ooit raketten zouden ontwerpen, waarmee ze een reis naar de maan konden maken. Dit laatst genoemde verhaal, From the Earth to the Moon (1868), vormde de inspiratiebron voor filmregisseur George Méliès die met A Trip to the Moon (1902) de eerste science fiction film allertijden verwerkelijkte. De wetenschap zou al onze dromen waar kunnen maken en Verne en Méliès moedigden ons aan om de toekomst zelf vorm te gaan geven. Zelfs the sky was niet langer the limit.
Mary Shelley zag hier een onheilspellende belofte in en wist haar angst te delen met het publiek in haar befaamde roman Frankenstein, or the Modern Prometheus(1818). De ondertitel van dit boek verwees niet voor niets naar Prometheus, de God die het geheim van het vuur aan de mens verklapte en de mens daarmee liet voelen als Goden. In deze oude Griekse tragedie zal techniek de ondergang van de mens worden, simpelweg omdat de mens door zijn trots geen grenzen meer aan zijn eigen werk kon leggen. Zo ook Viktor Frankenstein die de uitdaging aangaat om een kunstmatig mens te creëren, de voorganger van de ons nu wel bekende Artificiële Intelligentie. Het door Frankenstein gecreëerde wezen is in veel opzichten superieur aan de mens; zo is hij ontzettend sterk. Zijn uiterlijk jaagt veel mensen angst aan, zelfs zijn schepper. Het ‘monster’ van Frankenstein vlucht en leeft in eenzaamheid. Zijn gevoel voor mededogen is ook superieur aan dat van de mens, maar dat mocht niet baten bij dit afzichtelijke wezen. Zijn eenzaamheid dwingt hem tot wanhoopsdaden, waarbij hij mensen, ongewild, kwaad doet. Shelley laat ons zien dat de wetenschap grenzen behoeft. De mens hoeft niet alles te proberen, simpelweg omdat hij daartoe in staat is. Er moeten goede redenen aan wetenschappelijke uitvindingen en experimenten verbonden zijn. De mens moet zich laten leiden door zijn wijsheid en niet door zijn trots. Helaas was de mens niet zo wijs om naar Shelley te luisteren en zijn we inmiddels druk op weg om onze eigen Frankensteins te creëren. Met als verschil dat onze artificiële mensen ook nog eens precies op ons lijken. Een beeld wat o.a. door Ridley Scott werd geschetst in de film Blade Runner (1982).
De film Blade Runner, gebaseerd op het boek Do Androids Dream of Electric Sheep? (1969) van Philip K. Dick, gaat over een toekomst waar artificiële intelligenties zijn veranderd in terroristen. A.I. was oorspronkelijk gecreëerd om mensenwerk wat te zwaar of te saai was over te nemen. Zodra de artificiële wezens er echter achter kwamen dat ze in alle facetten superieur waren aan de mens, besloten ze in opstand te komen. Nu moeten speciale blade runners, waaronder protagonist Rick Deckard, de zogenaamde replicants opsporen en vernietigen. Helaas zijn ze lastig te vinden, omdat ze zo menselijk zijn. Wellicht nog wel menselijker dan de mens zelf…
Dit soort films laten ons nadenken over de gevaren van het creëren van artificiële intelligentie. Uiteraard zitten er voordelen aan: robots kunnen werk verrichten wat voor de mens te zwaar of te gevaarlijk is, of kunnen de gaten opvullen waar mensen te kort komen. Maar hoe menselijk willen we robots maken? Als ze in de zorg gaan werken, zoals in Azië wordt geopperd, moeten de robots tot op zekere hoogte emoties, bijvoorbeeld compassie, bezitten. Maar waar leggen we de grens? Maken we de robots tot onze gelijken of verbeteren we de mens? Maken we een waterdicht systeem? En wanneer we er inderdaad voor kiezen om een verbeterde versie van de mens te maken, kunnen wij dat als inferieure wezens wel? Zijn wij ons wel bewust van al onze zwakten? En als we dat niet zijn, hoe zorgen we er dan voor dat we dezelfde zwakten niet in robots programmeren? Hoe zorgen we ervoor dat zij niet net zo trots, egoïstisch en gewelddadig zijn als de mens kan zijn? Maar stel dat het ons wel lukt om superieure wezens te ontwerpen, wat zal er dan met ons gebeuren? Waar zijn wij dan nog voor nodig? De robots kunnen elkaar ontwerpen en creëren, kunnen al het werk doen wat er nodig is… waar blijven wij in deze toekomst? Laten we van de meest rooskleurige toekomst uitgaan: wij weten robots zo te programmeren dat ze gelijk zijn aan ons, maar altijd onderdanig zullen blijven aan ons. We creëren onze eigen artificiële slaven. Hoe voorkomen we dat zo’n intelligentie zijn positie niet zat wordt en in opstand komt?
We proberen echter niet alleen kunstmatige superieure wezens te maken. Onze interesse is ook gewekt in het verbeteren van onze eigen menssoort en andere natuurlijke soorten. Via embryoselectie en kunstmatige ingrepen kunnen we de natuur steeds meer naar onze wil kweken. Wellicht ziet u al een rare constructie in mijn voorgaande zin: ik spreek over ‘onze wil’. Maar wie valt er onder dat ‘ons’? Is er ooit iets aan u gevraagd? Is er ooit iets aan mij gevraagd? Wie bepaalt er hoe de toekomst er uit zal zien? Filosoof Michel Foucault (1926-1984) beschrijft in Les Mots et les Choses (1966) hoe taal een bepaalde machtsstructuur in de wereld aanbrengt. Met woorden als ‘normaal’ en ‘abnormaal’, ‘ziek’ en ‘gezond’, ‘verstandelijk’ en ‘gestoord’, brengen wij een orde aan in de wereld. Maar wie heeft deze orde bedacht? Is er wel een verschil tussen al deze begrippen? Wie bepaalt er wat normaal is? Misschien zijn mensen die de wereld op een andere manier bekijken dan ‘alledaags’ is, wel meer inspirerend en belangrijker voor de wereld dan iedereen die op een ‘normale’ manier naar de wereld kijkt. Willen we wel dat alle mensen straks hetzelfde zijn?
Natuurlijk worden er meer eventuele wetenschappelijke problemen aan de kaak gesteld in science fiction. Zo wordt in de film Minority Report(2006)van Steven Spielberg[1]getoond hoe techniek een dubbelrol kan vervullen. In deze toekomstige samenleving worden gegevens van alle personen opgeslagen waardoor advertenties heel persoonlijk worden (klinkt dat niet bekend?) en worden personen te allen tijde gelokaliseerd via irisscanners. Niemand kan meer vermist raken of voortvluchtig zijn. Daarnaast kunnen er via algoritmes zulke goede voorspellingen worden gedaan, dat men kan voorspellen wie er een moord gaat plegen en wanneer. Deze potentiele moordenaars worden opgepakt voordat ze een misdaad hebben begaan. Zo wordt de samenleving veiliger. Maar er worden wél vooralsnog onschuldige mensen opgepakt. Wie weet hoe de toekomst had kunnen lopen, wanneer er ingegrepen wordt in het heden? Weten we wel zeker dat de persoon een moord had begaan; er is toch altijd een keuzemogelijkheid? Dit soort ontwikkelingen zijn erg actueel. Reden te meer om al van te voren dit soort discussies te voeren. Liever van te voren, dan wanneer het straks te laat is.
Andere interessante invalshoeken zijn films en verhalen waarin getoond wordt wat de toekomst van de aarde zal zijn. Hoe kunnen we haar redden, hoe ziet ons toekomstige milieu eruit? In Christoper Nolan’s Interstellar(2014) is de aarde zo vervuild, dat fabrieken zijn afgeschaft en ieder individu zijn eigen voedsel moet creëren op zijn eigen stuk land. De aarde is echter al zo vervuild dat er een groot voedseltekort is. NASA gaat dus op expeditie om een andere leefbare planeet te vinden. In The Martian (2015) van Ridley Scott zien we hoe astronaut en botanist Mark Whatney van Mars een leefbare en vruchtbare planeet maakt. Science fiction kan ons dus ook laten nadenken over eventuele oplossingen om de planeet, en als dat te laat is de mensheid, te redden. Hier gaan echter ook ethische vraagstukken mee gepaard. Mag de mens het hele universum wel naar zijn hand zetten of wordt hij te veel geleid door zijn trots en egoïsme? Deze ethische discussie wordt bijvoorbeeld opgewekt in James Cameron’s Avatar(2009) waarin de ecologie van de nieuw ontdekte planeet Pandora meteen verwoest wordt door de mensen.
Zoals Shelley ons al liet zien, komen deze catastrofen in science fiction verhalen altijd voort uit de hoogmoed van de mens. De mens kan geen genoegen nemen met wat hij heeft en wil meer. De mens heeft de macht in handen om de wereld naar zijn hand te vormen en wil gebruik maken van deze macht. De mens heeft het vermogen om alle geheimen van de wereld te achterhalen en dus doet hij dat. Maar waarom zouden we sommige mysteries niet laten rusten? Zoals vele mensen ben ik geïnteresseerd in wat er tussen de sterren gebeurt. Ik kijk omhoog naar de uitgestrekte hemel en ik wil weten welke geheimen zich daar huisvesten. Ik wil die geheimen ontrafelen. Wanneer ik films of beelden bekijk van de eerste maanlanding door Apollo 11, zoals tijdens Damien Chazelle’s First Man (2018), voel ik me trots een mens te zijn. Tegelijkertijd vraagt een stemmetje in mij zich af wat het nut is van een reis naar de maan. Waarom trekken wij het wijde universum in? Om eventuele vervangingsmogelijkheden te vinden voor onze eigen planeet? Als wij onze eigen aarde al niet kunnen verzorgen, wat geeft ons dan het recht om onze vernietigingsdrang tussen de sterren uit te spreiden?
Maar alle science fiction verhalen over reizen naar andere werelden of andere tijden slaan niet alleen op zulke verre oorden. Het slaat ook op plekken veel dichter bij huis. Wanneer the Doctor in Doctor Who (1963-heden) gasten meeneemt naar een andere planeet of een andere tijd, drukt hij hen altijd op het hart geen veranderingen aan te brengen. Raak niets aan, maak geen contact met anderen, schop geen enkele gebeurtenis in de war. Men is slechts een gast en men mag zich alleen verwonderen. Als scuba duiker zijnde, zijn dit hele bekende regels. Wanneer ik ga duiken bezoek ik een andere wereld, namelijk de onderwaterwereld. Ook ik heb me op het hart laten drukken niets aan te raken en de ecologie niet te verstoren; ik mag slechts rondkijken. Ik ben te gast. Wanneer we de onderwaterwereld met deze houding zouden behandelen, zou de natuur wellicht een stuk beter af zijn. Een idee waar ook mee gespeeld wordt in James Wan’s Aquaman (2018).
Science fiction leert ons dus een verwonderende houding aan te nemen. We zouden voorzichtig en zuinig om moeten gaan met de natuur die ons is gegeven. Daarnaast leert dit genre ons dat we niet altijd elk mysterie moeten willen ontrafelen. Genieten en verwonderen kan soms voldoende zijn. Is een goocheltruc niet ook altijd veel interessanter voor je te weten komt hoe hij werkt? Science fiction schijnt al vanaf Mary Shelley de waarschuwing af te willen geven dat wetenschappers niet alles zouden moeten doen waar ze toe in staat zijn.
Dit neemt niet weg dat de wetenschap ook goede dingen teweeg kan brengen. Dat heeft ze in het verleden al vaker gedaan. Via de wetenschap kunnen we criminelen opsporen en ziekten verhelpen, kortom, we kunnen veel leed besparen. Maar waar ligt de grens? Wanneer is iets een noodzakelijke uitvinding en wanneer vinden we iets uit simpelweg omdat we daar de middelen en de macht toe hebben? Dit zijn belangrijke vragen die we onszelf moeten blijven stellen. En science fiction films en literatuur kunnen de mens aan het denken zetten door mogelijke positieve en negatieve toekomstbeelden te schetsen.
Science Fiction is dus geen voorspellingsmechanisme, wat veel mensen lijken te denken. Deze opvatting is te verklaren aan de hand van vele uitvindingen die zijn gedaan na bekende science fiction verhalen; deze verhalen lijken wetenschappers te inspireren. Neem het boek The Circle (2013) van Dave Eggers, waarin een applicatie wordt beschreven die de hele wereld in handen heeft. Een app die tegelijkertijd fungeert als sociale media, zorgpas en bankrekening. Deze app houdt ieder mens te allen tijde in de gaten en men kan sociale punten verdienen door gewenst gedrag te tonen. Hoewel dit boek geschreven is als waarschuwing voor sociale media en internet, toch is een soortgelijke applicatie uitgevonden in China.[2]Via deze app worden burgers de hele dag gemonitord. Ze kunnen een steeds hogere sociale score krijgen wanneer ze zich aan de regels van de overheid houden. China hoopt dat deze applicatie in 2020 gelanceerd kan worden.
Science fiction voorspelt dus zeker niet de toekomst. Niemand kan de toekomst voorspellen. Ik zou science fiction eerder een waarschuwingsmechanisme noemen. We kunnen immers alleen inspireren over de toekomst na te denken en waarschuwen voor mogelijke toekomstbeelden die we niet moeten willen laten gebeuren. Toekomstbeelden die we met het handelen in het heden kunnen voorkomen. En dat is de reden dat we ons meer bewust moeten gaan worden van onze toekomstwensen. Reflectie en discussie zijn hiervoor hard nodig.
Het science fiction genre kan deze grote vragen en discussiepunten toegankelijk maken voor het grote publiek. Ik zou zelfs zo ver gaan om science fiction een vorm van entertainmentfilosofie te noemen. Men kan kijken naar Star Wars en zich laten vermaken door het spannende avontuur dat zich in de ruimte afspeelt, terwijl men zich tegelijkertijd niet aan het politieke verhaal kan onttrekken. Een stel rebellen die zich inzetten voor hun vrijheid door de macht van het keizerrijk te ontkrachten. Continu staan de personages voor de keuze aan welke kant van het politieke spectrum ze zich scharen, de light side of de dark side. Veel kijkers discussiëren na het zien met de film met elkaar; zijn zij de rebellen of staan ze aan de kant van het keizerrijk? Zouden ze een jediof een sithworden? Met het voeren van deze discussie bespreek je onlosmakelijk jouw politieke ideeën voor de toekomstige samenleving.
Hetzelfde geldt voor een ander bekend onderwerp in SF, dat we nog niet hebben besproken: aliens. Er zijn talloze science fiction films die op verschillende manieren toespelen op ontmoetingen met buitenaardse wezens. In het ene verhaal bedreigen ze de mensheid of proberen ze de wereld over te nemen, in het andere verhaal zijn het hulpeloze wezens die op zoek zijn naar vrienden. Neem Steven Spielberg’s E.T. The Extra Terrestrial (1982). Een jongetje vindt een buitenaards wezen in zijn schuur met een schrikbarend uiterlijk. Hij besluit hem in huis te nemen en hem te helpen terug te keren naar zijn thuisplaneet. Ik heb vele kinderen, maar ook volwassenen, na het zien van deze film horen praten over wat zij zouden doen in zo’n situatie. Zo’n vraag wordt vervolgens weg gelachen, want een ontmoeting met een buitenaards wezen lijkt een onrealistisch scenario te zijn. Maar is dat zo? Ik kom elke dag in aanraking met aliens. Al zijn ze niet buitenaards. Het Engelse woord alien betekent letterlijk vertaald ‘vreemdeling’. Komen we niet elke dag vreemdelingen tegen, wanneer mensen er anders uitzien dan wij? Lijkt voor westerlingen het Oosten ook niet een hele andere wereld? En wanneer oosterlingen naar ons toe komen en vragen om hulp, vriendschap of een nieuw thuis, net als E.T. doet, hoe reageren we daar dan op? Hoe zouden we daar op moeten reageren? Zijn deze vreemdelingen ons goedgezind, zoals de aliens in Spielberg’s Close Encounters of the Third Kind (1977), of vormen ze een bedreiging voor onze samenleving? Science fiction laat ons nadenken hoe we met ‘anders-zijnden’ of andere culturen om zouden moeten en willen gaan. Science fiction is geen fantasie en is geen verre toekomst. Het SF-genre vormt een metafoor voor ons leven nu en helpt ons scherp te krijgen hoe we willen dat onze toekomst eruit zal zien.
Ik zie het science fiction genre daarom niet alleen als een belangrijk onderdeel van ons huidige leven, maar vooral als een noodzakelijk hulpmiddel voor het ontwerpen van onze toekomst. Verhalen hebben ons al van oudsher geïnspireerd om na te denken over ons leven. Ze leerden ons waarden en normen en lieten ons afvragen wie ‘de mens’ is en wat voor mens wijzelf zouden willen zijn. Science fiction gaat nog een stap verder en probeert ons bewuster te maken van de mogelijke toekomst die we aan het creëren zijn. Science fiction laat ons nadenken over welke mensen we zouden moeten willen zijn. Mensen, geen goden. We moeten ons niet als goden gedragen en de hele wereld als ons speelveld gaan zien. Wat we wel zijn, zijn met rede begaafde wezens. We zijn waarschijnlijk als enig wezen in staat om te reflecteren op ons handelen en onze handelingen in een opeenvolging van tijd te plaatsen. We zijn in staat mogelijke uitkomsten te bedenken van de gevolgen van onze handeling, of keuze. Dus laten we dat nu met zijn allen doen. Laten we een moment nemen om na te denken waar we op dit moment mee bezig zijn en wat we met ons handelen hopen te bereiken. Laten we alle mogelijke uitkomsten van onze keuzen voor ons zien. Laten we de beste mogelijkheid kiezen en laten we samen in gesprek gaan over wat de beste mogelijkheid zal zijn. Want wij hebben de toekomst in handen, elke seconde weer.
En als dat soms te lastig lijkt, kunnen science fiction verhalen ons helpen de mogelijke toekomsten te zien. Ze kunnen ons laten verheugen of ze kunnen ons angst aan jagen. En wanneer science fiction, wetenschapsfictie, ons angst aanjaagt, laten we dan vooral zorgen dat het fictie blijft. Laat het verhaal een inspiratie zijn om ons te laten beseffen welke toekomst we willen en hoe we tot die toekomst kunnen komen. Daarom hangt onze toekomst af van science fiction.
Literatuur:
- Golder, D., Nevins, J. (2017), The Astounding Illustrated History of Science Fiction, Flame Tree Publishing
- Frakes, R. (2018), James Cameron’s Story of Science Fiction, Insight Editions
[1]Gebaseerd op het gelijknamige verhaal van Philip K. Dick uit 1956
[2]Carney, M. (19 september 2018), ‘Leave no dark corner’, ABC Net, Australië